Al hebt G’, o God, vermenigvuldigd
de gaven van Uw overvloed,
wat baat het, waar zich ’t hart beschuldigt
en sidd’rend voor U krimpen moet?
Geen dubb’le oogst van most of koren
verdrijft de smarten van een ziel,
voor wie de hemel is verloren,
omdat z’, o Heer’, van U verviel.